Academia.eduAcademia.edu
142 V. VAN THIENEN & S. VANHOUTTE De studie van de ibulae van het Romeinse castellum van Oudenburg Vince Van Thienen & Soie Vanhoutte naar reiniging en conservatie toe.7 Alle vondsten uit koperlegering zijn met röntgenstraling doorgelicht. Enkel wanneer de reiniging extra informatie oplevert of wanneer alle informatie dreigt verloren te gaan door verdere degradatie, wordt overgegaan tot conservatie. Vandaar dat niet alle exemplaren van de eenvoudige spiraalibulae uit één stuk gereinigd zijn, maar vele exemplaren op basis van de doorlichting gedetermineerd werden. Inleiding De omvangrijke vondstcollecties die de site van de zuidwesthoek van het Romeinse castellum van Oudenburg (archeologisch onderzoek 2001-2005, VIOE) heeft opgeleverd, vormen materiële bronnen bij uitstek om de chronologische evolutie van heel wat vondstcategorieën doorheen de 3de en 4de eeuw n.Chr. te onderzoeken. Het postopgravingswerk van deze site leerde dat de fortchronologie kan verijnd worden tot vijf fortperiodes, gaande van het einde van de 2de eeuw tot het begin van de 5de eeuw.1 De stratigraische relatie van de vondsten bepaalt niet alleen mee het dateringsschema van de site maar is ook de basis om binnen een vondstcategorie de evolutie doorheen de tijd te kunnen bestuderen. Hierbij moet er wel op gelet worden niet in cirkelredeneringen te werken. In 2009 verscheen een eerste beschouwing over de eenvoudige spiraal-ibulae uit één stuk.2 Binnen het kader van een masterthesis3 werden de andere ibula-categorieën van de zuidwesthoek van het castellum onder de loep genomen. Dit ensemble is aangevuld met een exemplaar uit vroeger onderzoek van J. Mertens4 en een vondst van de site op de noordoosthoek van het castellum5. De collectie vondsten uit koperlegering van de site op de zuidwesthoek van het castellum bedraagt zo’n 4450 stuks, de muntcollectie van bijna 1700 munten niet meegerekend.6 De grote hoeveelheid, de slechte bewaartoestand en de zware corrosie op de stukken die de conservatie zeer arbeidsintensief maken, nopen tot het maken van gefundeerde keuzes Overzicht van de ibulae De ibulae worden hier op basis van het naaldmechanisme opgedeeld8: spiraalsysteem, scharniersysteem en ringsysteem. Opmerkelijk is het hoge aantal eenvoudige spiraalibulae uit één stuk: zo’n 150 stuks kunnen aan dit type toegewezen worden. Hiervan zijn 55 exemplaren volledig of archeologisch compleet te noemen. Daarnaast kunnen 137 vondsten als productieafval van dit type gedetermineerd worden: slecht gevormde onderdelen, uitgerokken spiralen…. Het duidelijkste bewijs voor ibula-productie zijn echter de ongeplooide ibulae (of onderdelen) waarvan er 36 exemplaren zijn herkend. Binnen de categorie van de spiraal-ibulae vormt de enige aangetrofen Ogen-ibula een aparte vondst. De ibula gevonden aan de westpoort van het castellum in 1960 en die herkend wordt als een Hod Hill-type, mag opmerkelijk genoemd worden. Binnen de groep van de scharnier-ibulae vormt de kruisboog-ibula de grootste categorie binnen het fort. De site op de zuidwesthoek leverde 15 exemplaren op. Deze groep werd vergeleken met het ensemble dat in de jaren 1960 werd opgegraven door J. Mertens op het laat-Romeinse grafveld uit de tweede helft 4de eeuw begin 5de eeuw. Hier werden maar liefst 32 kruisboogibulae aangetrofen. Aangezien van deze mantelspeld algemeen aanvaard wordt dat het een oicieel onderscheidingsteken betreft, gaat het in dit grafveld 1 Zie VANHOUTTE 2007a, 2007b. 2 VANHOUTTE 2009. 3 VAN THIENEN 2011. 4 Deze ibula werd gerecupereerd uit een afbraaklaag aan de zuidrand van de noordelijke toren van de westelijke toegangspoort van het castellum (dossier Mertens, archief Onroerend Erfgoed), opgegraven in 1960. 5 Opgraving 2003-2004: zie PATROUILLE 2004. 7 Zie ook CLEEREN 2006. 6 Exacte aantallen kunnen nog steeds niet gegeven worden: de stukken die als mogelijke munt werden herkend op basis van de röntgendoorlichting konden nog niet allemaal gereinigd worden. Signa • 8 Fibulae worden in de literatuur ofwel op naaldmechanisme ofwel op decoratievorm ingedeeld. In Vlaanderen worden deze indelingen door elkaar gebruikt. 1 • 2012 De studie van de ibulae van het Romeinse castellum van Oudenburg blijkbaar om heel wat militairen van hoge rang.9 Verder zijn er binnen de groep van de scharnieribulae nog drie met emaildecoratie, één met intaglio en één met lengteversiering op de beugel. De ibula gevonden op de site van de noordoosthoek van het castellum is ook bij deze groep onder te brengen. Tot slot werd op het castellum-terrein van de zuidwesthoek nog een ibula met draaisysteem herkend. Het gaat hier om een ring-ibula met onversierde uiteinden. lengte die varieert van 3,5 tot ruim 6 cm. Slechts enkele ibulae zijn voorzien van een versiering bestaande uit groejes op de beugel (ig. 1: 10). In de literatuur worden deze eenvoudige ibulae meestal aangeduid als ‘Nauheim-afgeleiden’ uit de 1ste eeuw n.Chr.14 De Oudenburgse ibulae kunnen echter met zekerheid in de latere 3de eeuw gedateerd worden. Gelijkaardige ibulae zijn ook in Augst en Kaiseraugst teruggevonden (hier wel met een knik in de beugel) en als het Almgren-type 15 geclassiiceerd. Ze worden door Riha ‘Soldatenibel’ genoemd. Dit gewone ibula-type wordt ook heel vaak teruggevonden op inheems-Romeinse sites in Germania inferior en lijkt er het meest gangbare type mantelspeld in de 2de eeuw n.Chr. Op militaire sites langs de Germaanse en Raetische limes en op burgerlijke nederzettingen in Gallië en in het Rijngebied blijken ze nog tot in de late 3de eeuw voor te komen.15 In dit ensemble zijn de verschillende stappen in het productieproces van de mantelspelden te herkennen, van het (vaak nog zeer ruwe) halfabricaat (ig. 1: 1-4) over de ongeplooide ibula (ig. 1: 5-7) tot het eindproduct (ig. 1: 8-10). Het vertrekpunt, een rudimentair staaje, is vermoedelijk in zand gegoten. Restanten van mallen zijn op de site immers niet gevonden. Bij het gieten in zand werd zand dat vermengd was met een bindmiddel rond een staafvormig voorwerp aangedrukt. Nadat dit voorwerp voorzichtig was verwijderd, kon de vloeibare koperlegering in de holte worden gegoten. Deze techniek kan alleen bij het gieten van heel eenvoudige vormen worden toegepast.16 Daarna werd het staaje gehamerd. Door het hameren werd aan het ene uiteinde de draad van de spiraal gevormd en aan het andere uiteinde de beugel en de voet uitgewerkt. De spiraal werd gedraaid en de naald aangepunt. Alle operaties van dit koud hameren moeten zijn afgewisseld met het opnieuw verhitten van het stuk. Zo werd door de herkristallisatie een zekere elasticiteit teruggegeven aan de structuur die er door het hameren deels werd uitgeslagen.17 Ook in het castellum van Brough-under-Stainmore (Verterae) werden in de 1ste en 2de eeuw n.Chr. ibulae gemaakt, maar hier werden de stukken gegoten. Ook in Kirkby (Bravoniacum), Traprain Law en Richborough zijn atelierresten met halfabricaten van ibulae en talrijke 2de-eeuwse eindproducten De spiraal-ibulae De eenvoudige spiraal-ibulae uit één stuk Op de site van de zuidwesthoek van het castellum van Oudenburg kwam een belangrijk ensemble eenvoudige spiraal-ibulae uit één stuk aan het licht (ig. 1). Het gaat om zo’n 150 exemplaren, waarvan maar liefst 86 stuks met zekerheid afkomstig zijn uit fortperiode 4, te situeren in de periode ca. 260-280 n. Chr. Een tiental spiraal-ibulae behoort toe aan fortperiode 2 en 3 samen; 54 exemplaren komen uit jongere niveaus. Opmerkelijk zijn de vele vondsten die wijzen op de productie van deze ibulae binnen de fortmuren. Deze productie hoort thuis in de vierde fortperiode, wanneer de zuidwesthoek van het castellum ingepalmd was door ateliers voor metaalverwerking.10 Van de ca 1700 vondsten uit koperlegering die aan deze vierde fortperiode kunnen toegewezen worden, kunnen in totaal zo’n 147 stukken gelinkt worden aan de productie van deze mantelspelden. Hiervan zijn 27 vondsten herkend als halfabricaten of ongeplooide ibulae. De overige 120 stukken11 zijn geïdentiiceerd als productieafval dat overblijft bij het maken van mantelspelden. Het overige ibula-productieafval werd uit jongere niveaus verzameld en kan als residueel beschouwd worden. De Oudenburgse eenvoudige spiraal-ibulae zijn heel simpele, uit één stuk vervaardigde mantelspelden die gekenmerkt worden door een inwaartse spiraal: simple one-piece sprung brooches12 of ibules à ressort nu et corde interne13. De 86 afgewerkte eenvoudige spiraal-ibulae (of onderdelen) die met zekerheid aan de vierde fortperiode te relateren zijn, hebben een 9 MERTENS & VAN IMPE 1971, 29. 10 Zie VANHOUTTE 2009. 11 Van sommige stukken zonder naald is niet met zekerheid te zeggen of het gaat om afgewerkte producten waarvan de naald later is afgebroken of om productieafval. 14 Zie BAYLEY & BUTCHER 2004, 147. 15 RIHA 1994, 56-57. 12 BAYLEY & BUTCHER 2004, 53. 16 Zie VANHOUTTE 2009. 13 GUILLAUMET 1993², 23. 17 Idem. Signa • 143 1 • 2012 144 V. VAN THIENEN & S. VANHOUTTE Fig. 1. Eenvoudige spiraalibulae uit één stuk uit het Romeinse castellum van Oudenburg: 1-4: halfabricaten; 5-7: ongeplooide ibulae; 8-10: afgewerkte spiraalibulae. Tekeningen door S. Mazereel (Onroerend Erfgoed). Schaal 2/3. Signa • 1 • 2012 De studie van de ibulae van het Romeinse castellum van Oudenburg aangetrofen.18 Mislukte gietstukken van ibulae zijn verder nog bekend uit de legerplaatsen van Regensburg, Dalkingen, Pfünz, Eining, Schützen am Gebirge, Brigetio en Timgad.19 Op al deze sites werden de ibulae gegoten. Aanwijzingen voor een vergelijkbaar productieproces als dat van Oudenburg zijn veel schaarser. De beste referentie voor de Oudenburgse ibula-productie komt uit de veel oudere, civiele context van het oppidum van Bibracte.20 Tijdens opgravingen (18651904) kwamen 281 ibulae aan het licht, die in detail zijn bestudeerd door Guillaumet. Daartussen zaten 26 stukken die niet waren afgewerkt tot een eindproduct. Zij vertegenwoordigen de verschillende stadia in het productieproces.21 Tussen 1984 en 1992 is direct buiten de omwalling van het oppidum een overdekt bronsatelier opgegraven met een oppervlak van ca. 35 m2, dat actief was vanaf 30-25 voor Chr. tot ca. 10 n.Chr. De studie door Guillaumet van deze vondsten22 leert ons hoe het ibula-productieproces in Oudenburg moet zijn verlopen. Vergelijkbare ibula-vondsten zijn verder aangetrofen in Bazel, Bern, Argenton-sur-Creuse en Mailhac dans l’Aude.23 Fibula-werkstukken uit alle stadia van het productieproces zijn eveneens bewaard gebleven in de ambachtelijke zone van een inheems-Germaanse nederzetting uit de vroeg-Romeinse tijd bij WarburgDaseburg in Westfalen (D).24 Maar vooral de gelijkenis van de Oudenburgse producten uit de late 3de eeuw met de vondsten uit Bibracte is opmerkelijk. Terwijl algemeen in de Romeinse periode een rijk scala aan ibula-types voorhanden was, is in het Oudenburgse castellum voor zover we kunnen nagaan alleen dit meest simpele ibula-type geproduceerd. Het grote belang van de vondst van de productie van eenvoudige spiraal-ibulae uit één stuk in het castellum zit hem in de datering. De productie is in de latere 3de eeuw te plaatsen, meer bepaald 260-280 n.Chr. De productie van deze mantelspelden intra muros is hét bewijs dat deze simpele spiraal-ibula tot minstens aan het begin van de laat-Romeinse periode werd vervaardigd én dat het een standaardelement 145 bleef van de militaire uitrusting. Doorheen de Romeinse periode verdwijnt dit ibula-type nooit uit het ibula-spectrum. Deze eenvoudige ibula bleef in gebruik door de militairen voor dagelijks gebruik en bleef bestaan naast andere types. Het was hét prototype en het bleef het standaardtype. Het lijkt de echte soldatenspeld geweest te zijn, aangezien het eiciënt was, goedkoop en snel en gemakkelijk om te maken.25 Overige spiraal-ibulae De Ogen-ibula die op de site van de zuidwesthoek van het castellum werd gevonden in de postRomeinse zgn. zwarte laag (ig. 2: 1), is eveneens een wijd verspreid type dat vaak gevonden wordt in het noordwesten van het Europa, maar dat ook opduikt in de streken van Zuid-Gallië. Het wordt gedateerd in de 1ste eeuw n.Chr.26 en is op het castellumterrein duidelijk een residueel stuk uit de vicus van Oudenburg die ontstaat in de tweede helft van de 1ste eeuw. De opmerkelijke zilveren spiraal-ibula die gevonden is aan de westpoort van het castellum in 1960 (ig. 2: 2), vertoont gelijkenissen met de Hod Hill Brooches (Hull T61)27 en de decoratie van de Bagendontypes28. Dit stuk kan mogelijk in de 1ste eeuw n.Chr. geplaatst worden en moet dus eveneens als een residueel stuk uit de vicus geïdentiiceerd worden. De scharnier-ibulae De kruisboog-fibulae De kruisboog-ibulae zijn met 15 exemplaren de grootste categorie onder de andere ibulae van het castellum. Algemeen kent deze vorm van mantelspeld een lange ontwikkeling van drie tot vier eeuwen. De eerste vormen zijn eenvoudig en ongedecoreerd, dus zonder de knoppen die bij de latere vormen voor dit type kenmerkend zijn. In het Duits worden ze Armbrustscharnieribeln genoemd en zijn ze terug te vinden bij Riha (1979) als type 6.4 en bij Ettlinger (1973) als type 56 (zie ig. 3). In de Engelse literatuur worden ze meestal aangeduid als light of early crossbow brooches29 en in de oude Nederlandse typologie door 18 GRALFS 1994, 43. 19 GSCHWIND 1997, 618. 20 Dichterbij zijn aanwijzingen voor de productie van ibulae gevonden in een bronsatelier in Blicquy (AMAND 1975), maar het beperkte aantal ibulae en de diversiteit aan typen leveren weinig informatie over het productieproces. 25 Met dank aan K. Sas voor de feedback. 21 GUILLAUMET 1993², 5. 26 FEUGÈRE 1985, 182; RIHA 1979, 68-69; ETTLINGER 1973, 68-69; BÖHME 1972, 11. 22 GUILLAUMET 1993². 27 BAYLEY & BUTCHER 2004. 23 GUILLAUMET 1993², 10-11. 28 Pers. comm. M. Lyne. 24 GÜNTHER 1983, 13-18, 21-23, 30. 29 MACKRETH 2011; BAYLEY & BUTCHER 2004; Swift 2000. Signa • 1 • 2012 146 V. VAN THIENEN & S. VANHOUTTE Fig. 2. Twee aparte spiraalibulae uit het Romeinse castellum van Oudenburg. Tekeningen door S. Mazereel (Onroerend Erfgoed). Schaal 2/3. Fig. 3. Vergelijkende tabel met de meest gebruikte typologieën voor de kruisboogibulae. Van Buchem (1941) behoren ze tot de kruisboogibulae type I en II. Van de 15 kruisboog-ibulae uit de zuidwesthoek van het castellum behoren er 9 tot deze vroegste vorm (ig. 4). Algemeen wordt dit type gedateerd tussen 175 en 300 n.Chr. Vier exemplaren, (oa. ig. 4: 1, 2 en 6) kunnen stratigraisch zeker in de vierde fortperiode gesitueerd worden. Alle andere stukken behoren tot jongere niveaus en kunnen dus als residueel bestempeld worden. Uit deze eenvoudige vorm ontwikkelde zich een gedecoreerd type, dat gekenmerkt wordt door drie knoppen. Daarom worden ze ook drieknoppenibulae genoemd. De voornaamste typologie die voor dit type wordt gebruikt is die van Keller (1971). Hier worden de Zwiebelknopibeln opgedeeld in 6 types, Signa • waarbij type 1 tot en met 5 van het einde van de 3de eeuw tot het einde van de 4de eeuw gedateerd worden. Enkel type 6 wordt in de 5de eeuw gedateerd. De typologie van Riha (1979) is hier een navolging van met type 6.5 (ig. 2). In de Franse literatuur wordt vaak de typologie van Feugère (1985) gebruikt onder de naam ibules cruciformes (type 31); in de Engelse literatuur30 wordt de term developed crossbow brooches genoemd. Type 5 en 6 van Keller vertonen echter al meer overeenkomsten met de vormen die ook wel als heavy crossbow brooches31 worden aangeduid. Bij van Buchem (1941) worden deze vormen onder types II 30 idem. 31 BAYLEY & BUTCHER 2004. 1 • 2012 De studie van de ibulae van het Romeinse castellum van Oudenburg 147 Fig. 4: Kruisboogibulae uit het Romeinse castellum van Oudenburg: de vroegste types. Tekeningen door S. Mazereel (Onroerend Erfgoed). Schaal 2/3. tot V ingedeeld. Ondertussen zijn er reeds een aantal aanpassingen voorgesteld op het model van Keller (1971), door onder andere Pröttel (1988) en Swift (2000), in verband met de subtypering, datering en evolutie. Van de overige zes kruisboog-ibulae uit de zuidwesthoek van het castellum behoren er vier tot type 1 van Keller, die overeenkomstig tussen 280 en 320 n.Chr. (ig. 5: 1-4) kunnen geplaatst worden. Enkel het stuk ig. 5: 3 kan met zekerheid stratigraisch in fortperiode 5 geplaatst worden. Het stuk werd Signa • gevonden in de aanlegtrechter van de dubbele waterput die op basis van een dendrochronologische datering vermoedelijk na 319-329 n.Chr. moet gegraven zijn.32 Een ander stuk behoort mogelijk tot het niveau van de vijfde fortperiode, terwijl de andere vier exemplaren uit jongere niveaus afkomstig zijn. De overige twee kruisboog-ibulae zijn opmerkelijk. Het ene stuk (ig. 5: 5) kan als type 2D van KellerPröttel herkend worden, een type dat voornamelijk 32 VANHOUTTE et al. 2009. 1 • 2012 148 V. VAN THIENEN & S. VANHOUTTE Fig. 5. Kruisboogibulae uit het Romeinse castellum van Oudenburg: de latere types. Tekeningen door S. Mazereel (Onroerend Erfgoed). Schaal 2/3. Signa • 1 • 2012 De studie van de ibulae van het Romeinse castellum van Oudenburg De overige scharnier-fibulae een spreiding in het noordwesten van het Rijk kent. De datering wordt tussen 335 en 365 n.Chr. geplaatst. Het stuk werd op de site van Oudenburg niet in stratigraische context gevonden, maar kan conform de datering toebehoord hebben tot het eerste deel van de vijfde fortperiode. Het andere stuk (ig. 5: 6) behoort waarschijnlijk tot type 5 van Keller (1971), maar heeft een afwijkende voetvorm. Deze vondst is afkomstig uit de zgn. zwarte laag die de Romeinse site afdekt. Ook deze vorm kan, met een datering tussen 350 en 415 n.Chr., in de vijfde fortperiode geplaatst worden. In het laat-Romeinse grafveld van Oudenburg (tweede helft 4de eeuw – begin 5de eeuw) dat op zo’n 400 m ten westen van het castellum gevonden is en door J. Mertens33 is opgegraven, zijn maar liefst 32 kruisboog-ibulae gevonden. In de typologie van Keller (1971) vertegenwoordigen ze type 2 tot en met 6. Ruw beschouwd kunnen er vijf exemplaren als type 2 gezien worden, zes als type 3, zeven als type 4, twee als type 5 en twee als type 6. Hiernaast is er één exemplaar dat als type 2D kan herkend worden en zijn er negen stuks die kenmerken van meerdere types bevatten en niet als één bepaald type kunnen bestempeld worden. Volgens de datering van Keller zijn de meeste van deze ibulae-types gebruikt tussen 300 en 410 n.Chr. Enkel de exemplaren van type 6 kunnen tot 460 n.Chr. in gebruik geweest zijn. Op de kruisboog-ibulae uit het castellum en uit het grafveld, 48 in totaal, zijn detailmetingen uitgevoerd van de totale afmetingen (lengte, breedte, hoogte, alsook gewicht) en van de afzonderlijke elementen (armlengte, booglengte, voetlengte, knopdiameter). Uit deze metingen blijkt in eerste instantie dat de omvang van de mantelspelden toeneemt van de oudste naar de jongste types. Alle onderdelen behalve de hoogte van de boog zijn hieraan onderhevig. De hoogte van de boog blijft relatief constant voor alle types, met een gemiddelde van 2,83 cm. Een opmerkelijk resultaat is dat de verhouding tussen de totale lengte en breedte ongeveer dezelfde blijft, waarbij de lengte anderhalf keer de breedte is. Ook bij het meten van het gewicht werd een verschil duidelijk dat aan de verschillende types gebonden lijkt te zijn. Mogelijk heeft dit te maken met de verschillende productiewijzen die doorheen de evolutie van de kruisboog-ibula gebruikt zijn. Hier dient wel opgemerkt te worden dat er geen statistiek is toegepast op deze gegevens en dat de dataset relatief klein is. Deze resultaten dienen getest te worden op een groter aantal gegevens. Naast de kruisboog-ibulae zijn nog verschillende andere types scharnier-ibulae gevonden op de site van de zuidwesthoek van het castellum waarvan de meeste ook op civiele sites worden aangetrofen en dus niet als militair moeten worden geïnterpreteerd. Drie scharnier-ibulae dragen een emaildecoratie. Het eerste exemplaar is een kleine symmetrische ruitvorm met een wit email, waarin zwarte parels zijn ingelegd (ig. 6: 1). Na een eerste literatuurstudie is enkel in het Duitse Dillingen-Saar een gelijkaardig exemplaar teruggevonden, dat gedateerd wordt tussen 50 en 150 n.Chr.34 Dit stuk werd eveneens uit de post-Romeinse zwarte laag verzameld en moet als een residueel stuk uit de vicus beschouwd worden. Het tweede exemplaar met emaildecoratie (ig. 6: 2) afkomstig uit de tweede fortperiode (eerste helft 3de eeuw) is een beschadigde tutulus- of tutulusachtige ibula, waarvan de bovenste lagen verdwenen zijn. Op de randen zijn veelkleurige emailpatronen te zien. De voornaamste gelijkenissen komen enerzijds uit de streek tussen de Seine en Marne35 en uit Augst36 en worden van 75 tot 175 n.Chr. gedateerd. Het derde stuk met emaildecoratie is een symmetrische emailschijf-ibula met een holle schildvormige beugel en een bleke emaillaag (ig. 6: 3), waarvoor geen parallellen zijn aangetrofen in een eerste literatuuronderzoek. Op basis van andere symmetrische email-ibulae kan dit stuk mogelijk tussen 100 en 225 n.Chr. geplaatst worden. Een zeer opmerkelijke scharnier-ibula is de vergulde circulaire schijf-ibula met intagliodecoratie (ig. 6: 4), gerecupereerd uit de zwarte laag. Het stuk vertoont een grotere ainiteit met Britse voorbeelden dan met vondsten van op het Europese continent. De enige passende typologie is dan ook die van Hull: circular bronze-gilt brooches with stone or intaglio in centre (T270).37 De intaglio toont een vogel, naar links georiënteerd, vermoedelijk een adelaar die een lauwerkrans vast heeft38 en mag als een militair symbool aanzien worden. Een vondst uit Richborough vertoont een grote gelijkenis en wordt algemeen in de 3de-4de eeuw gedateerd.39 Een andere scharnier-ibula afkomstig uit de 34 GLANSDORP 2005, 127. 35 PHILIPPE 1999, 165, n° 525. 36 RIHA 1979, Tafel 60. 37 BAYLEY & BUTCHER 2004, appendix 2. 38 Pers. comm. K. Sas. 33 MERTENS & VAN IMPE 1971. 39 BAYLEY & BUTCHER 2004, 134-135. Signa • 149 1 • 2012 150 V. VAN THIENEN & S. VANHOUTTE Fig. 6. Overige scharnieribulae en een ringibula uit het Romeinse castellum van Oudenburg. Tekeningen door S. Mazereel (Onroerend Erfgoed). Schaal 2/3. Signa • 1 • 2012 De studie van de ibulae van het Romeinse castellum van Oudenburg 151 Bibliograie post-Romeinse zwarte laag is er één met een lengteversiering op de beugel (ig. 6: 5). De belangrijkste parallellen zijn afkomstig uit Augst40, xanten41en Han-sur-Lesse42. Ook op de site van de noordoostelijke hoek van het castellum werd een scharnier-ibula opgegraven (ig. 6: 6). Het betreft een stuk met decoratie op de beugel. Het type is een sheathfooted P-proiled sprung brooch with knobbed plate on the upper bow. Het mag beschouwd worden als een zeldzame vondst op het Europese continent, aangezien deze tot nu toe uitsluitend in Groot-Brittannië is gevonden. Exacte parallellen zijn afkomstig uit Richborough, Caerleon, Corbridge, Cirencester en Sufolk.43 Uit deze vindplaatsen kan een link met militaire site afgeleid worden. Het stuk uit Caerleon wordt rond 220 n.Chr. gedateerd. Amand M., 1975. Atelier de bronzier d’époque romaine à Blicquy, Archaeologia Belgica 171, Bruxelles. Bayley J. & Butcher S., 2004. Roman Brooches in Britain: a technological and typological study based on the Richborough collection, London. Böhme A., 1972. Die Fibeln der Kastelle Saalburg und Zugmantel, Saalburg Jahrbuch xxIx, Saalburg, p. 5-112. Callewaert M. & Goffette Q., 2011. Analyse typologique et technologique des ibules romaines de Han-sur-Lesse (Namur, Belgique), Romeinendag Journée d’archéologie romaine 2011, p. 21-30. Cleeren N., 2006. Castellum Oudenburg: conservatie is (gefundeerde) keuzes maken, Romeinendag - Journée d’archéologie romaine, p. 61. Ring-ibula Ten slotte is er ook nog één ring-ibula aangetrofen (ig. 6: 7). Dit type was zeer populair en kende een lange gebruikstijd en een ruime verspreiding doorheen het hele Romeinse Rijk. Hier kan de chronologische spreiding slechts bepaald worden tussen het begin van de 3de eeuw en de tweede helft van de 5de eeuw. In het Engels worden ze aangeduid als Penannular brooches, in het Duits als Ringibeln en in het Frans als ibules pénannulaires. Ettlinger E., 1973. Die römischen Fibeln in der Schweiz, Bern. Fuegère M., 1985. Les ibules en Gaule méridionale de la conquête à la in de Ve siécle après J.C., Revue Archéologique de Narbonaise 12, Paris. Glansdorp E., 2005. Das Gräberfeld Margarethenstrasse in Dillingen-Pachten Studien zu Gallo-römischen Bestattungssiten in Saarbrücker Beiträge zur Altertumskunde 80. Rudolf Habelt Verlag: Bonn. Conclusie De site op de zuidwesthoek van het Romeinse castellum heeft een diversiteit aan ibulae opgeleverd. Los van de residuele stukken die oorspronkelijk uit de vicus afkomstig moeten zijn en de verschillende exemplaren die uit de post-Romeinse niveaus verzameld zijn en dus niet stratigraisch te linken zijn, levert het ensemble ook inzicht in de evolutie van deze vondstcategorie. Vooral het grote aantal eenvoudige spiraal-ibulae uit één stuk springt in het oog. Dat dit type nog in de latere 3de eeuw werd geproduceerd binnen de castellum-muren, bewijst dat het nog steeds het standaardtype mantelspeld was voor de militair. Daarnaast is de evolutie van de kruisboog-ibulae doorheen de 3de en 4de eeuw duidelijk merkbaar. Het ensemble van de kruisboog-ibulae leende zich goed tot het maken van detailanalyses en -metingen die ons met andere ogen naar de vondsten leren kijken. Gralfs B., 1994. Metallverarbeitende Werkstatten im Nordwesten des Imperium Romanum, Antiquitates 8, Hamburg. Guillaumet J.-P., 1993². Les ibules de Bibracte. Technique et typologie, Publications du Centre de Recherches sur les techniques gréco-romaines 14, Dijon. Günther K., 1983. Eine Siedlung der älteren Römischen Kaiserzeit mit Schmiedewerkstätten bei Warburg-Daseburg, Kr. Höxter (Westfalen). Vorbericht, Germania 61/1, p. 1-31. Gschwind M., 1997. Bronzegiesser am raetischen Limes. Zur Versorging mittelkaiserzeitlicher Auxiliarheiten mit militärischen Ausrüstungsgegenständen, Germania 75/2, p. 608-638. Jobst W., 1975. Die römischen Fibeln aus Lauriacum. Landesmuseum Linz, Linz. Keller E., 1971. Die spätrömische Grabfunde in Südbayern. C.H.Beck’sche Verlagsbuchhandlung: München. 40 RIHA 1979, 137-140. 41 BOELICKE 2002, 109-112. 42 CALLEWAERT & GOFETTE 2011, 23. 43 BAYLEY & BUTCHER 2004, 102-103, n°247; HATTATT 2007, 367, n°494 en 1252. Signa • 1 • 2012 152 V. VAN THIENEN & S. VANHOUTTE Mertens J. & Van Impe L., 1971. Het laat-Romeins grafveld van Oudenburg, Archaeologica Belgica 135, Brussel. Vanhoutte S., 2007a. Het Romeinse castellum van Oudenburg (prov. West-Vlaanderen) herontdekt: de archeologische campagne van augustus 2001 tot april 2005 ter hoogte van de zuidwesthoek. Interim-rapport, Relicta. Archeologie, Monumentenen Landschapsonderzoek in Vlaanderen 3, p. 199-236. Mackreth D.F., 2011. Brooches in Late Iron Age and Roman Britain, Oxford. Patrouille E., 2004. Archeologisch onderzoek in Oudenburg – site Jacali, noordoosthoek van het laat-Romeinse castellum, Brochure Romeinendag « Journée d’archéologie romaine Namur » 24-4-2004, p. 71-72. Vanhoutte S., 2007b. Het Romeins castellum van Oudenburg. Post-excavation-onderzoek resulteert in nieuwe chronologie, Romeinendag - Journée d’archéologie romaine, p. 39-43. Philippe J., 1999. Les ibules de Seine-et-Marne du 1er siècle av. J.-C. au 5e siècle ap. J.-C. in Mémoires Archéologiques de Seine-et-Marne 1, Paris. Vanhoutte S., 2009. Brooch production at the Roman fort of Oudenburg (Belgium) in the later 3rd century A.D. In: van Enckevort H. (ed.): Roman Material Culture. Studies in honour of Jan hijssen, Zwolle, p. 41-52. Riha E., 1979. Die römischen Fibeln aus Augst und Kaiseraugst, Forschungen in Augst band 3. Amt für Museen und Archäologie des Kantons BaselLandschaft, Augst. Vanhoutte S., Bastiaens J., De Clercq W., Deforce K., Ervynck A., Fret M., Haneca K., Lentacker A., Stieperaere H., Van Neer W., Cosyns P., Degryse P., Dhaeze W., Dijkman W., Lyne M., Rogers P., van Driel-Murray C., van Heesch J. & Wild J.P., 2009. De dubbele waterput uit het laat-Romeinse castellum van Oudenburg (prov. West-Vlaanderen): tafonomie, chronologie en interpretatie, Relicta. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen 5, p. 9-142. Swift E., 2000. Regionality in Dress Accessories in the Late Roman West, Monographies instrumentum 11. Editions Monique Mergoil, Montagnac. Van Thienen V., 2011. Een studie van de Romeinse ibulae uit Oudenburg, ongepubliceerde masterproef 2010-2011 UGent, Gent. Signa • 1 • 2012